Lemma mio dizionario Combinazioni lessicali

Aggiungi una traduzione

Aggiungere un esempio



Aggiungere un esempio



Aggiungi una fraseologia




affare [af-fà-re]
1
{faccenda} impegno da osservare; anche cosa pubblica

Esempi

Fraseologie

2
ECON.
{operazione economica} qualsiasi atto economico o commerciale

Esempi

Fraseologie

3
{caso di rilievo pubblico} evento importante e complicato che interessa l'opinione pubblica, caso giudiziario

Esempi

Fraseologie

4
{oggetto}

Esempi

Fraseologie

5
POL.; AMM.

Esempi

Fraseologie

affare [af-fà-re]
N M S  -  plur. masch. affari
1
{faccenda} impegno da osservare; anche cosa pubblica
Esempi
ho degli affari in sospeso ik heb nog wat zaken lopen
sono affari miei! dat zijn mijn (eigen) zaken!
Fraseologie
affare complicato een moeilijk geval
affare da nulla/da poco/di poco [cosa poco importante] een kleinigheid
affare delicato een delicate aangelegenheid
affare di poco [cosa poco importante] het is een fluitje van een cent//het is zo gebeurd
(SCHERZ.) affare di stato [cosa molto importante] halszaak
affare fatto [espressione che indica che si è raggiunto un accordo] het is [voor elkaar]/[geregeld]
affare imbrogliato [faccenda molto intricata] een ingewikkelde zaak
affare ingarbugliato een ingewikkelde zaak
affare intricato een gecompliceerde zaak
affare losco een louche zaak
affare privato een privé-aangelegenheid
affare pubblico een publieke zaak
affare scabroso [affare delicato, difficile] een hachelijke zaak
affare serio een ernstige zaak
affare sospetto een verdachte zaak
affare spinoso een netelige zaak
affare urgente [cosa da risolvere, sbrigare urgentemente] een dringende zaak
badare ai propri affari zich met zijn eigen zaken bemoeien
(IRON.) bell'affare! [con valore antifrastico, situazione non positiva] mooie boel!//mooi is dat!
brutto affare een vervelende zaak
brutto affare! [faccenda poco positiva, molesta] dat is niet zo best!//dat wordt niets!
farsi gli affari propri [non occuparsi delle faccende altrui] zich met zijn eigen zaken bemoeien
imbarcarsi in/impelagarsi in un brutto affare [rimanere coinvolti in una brutta faccenda] zich een vervelende zaak op de hals halen
immischiarsi negli/intromettersi negli affari degli altri zich mengen in andermans zaken
(FIG.) interferire negli affari degli altri zich met andermans zaken bemoeien
(FIG.) liquidare un affare een zaak oplossen
non per farmi gli affari tuoi, ma … [non per intromettermi, ma ...] ik wil me niet met jouw zaken bemoeien, maar ...
occuparsi di un affare zich met een zaak bezighouden
(ECON.) sbrigare un affare importante [occuparsi di una faccenda importante] een belangrijke zaak afhandelen
(FIG.) seguire gli affari de boel in de gaten houden
sistemare un affare een zaak oplossen/afhandelen
sporco affare een smerige zaak
2
ECON.
{operazione economica} qualsiasi atto economico o commerciale
Esempi
questo vestito è costato poco, è stato un vero affare! deze jurk was erg voordelig, het was echt een koopje!
Fraseologie
abbandonare un affare [ritirarsi dall'affare, lasciarlo] een zaak laten schieten
affare conveniente een voordelige/gunstige zaak
affare d'oro een gouden zaak
affare garantito [affare sicuro] een zekere zaak
affare illecito een illegale transactie
affare lucroso [affare che comporta grandi guadagni] een lucratieve/winstgevende zaak
(FAM.) affare pulito [affare legale] een legale zaak
affare redditizio een winstgevende/lucratieve zaak
affare rischioso een riskante zaak
affare sicuro een veilige zaak
(FAM.) affare sporco [affare illegale] een smerige/illegale zaak
affare svantaggioso een nadelige/ongunstige zaak
affare vantaggioso een gunstige/voordelige/winstgevende zaak
ampliare il proprio giro d' affari de omzet vergroten//het zakelijk verkeer uitbreiden
(FIG.) annusare/fiutare un affare [capire che q.sa è un affare] [een gunstige zaak]/geld ruiken
avere il senso degli affari [avere una certa attitudine per il commercio e la finanza] een neus voor zaken hebben
(FIG.) avere naso per gli affari [avere sensibilità per gli affari] een neus voor zaken hebben
avere un buon giro d'affari goede zaken doen
banca d' affari [istituto di credito mobiliare che controlla un certo numero di aziende] handelsbank
buon affare een goede deal
cattivo affare slechte zaak
cerchia d' affari zakenrelaties
chiudere un affare [concludere un affare] een zaak afronden
cifra d' affari omzet//turn-over
combinare un affare [organizzare un affare] zaken doen
concludere un affare een transactie afsluiten
curare gli affari zich bezighouden met zaken
darsi agli affari in zaken gaan
è un vero affare! het is echt een koopje!
entrare in affari con q.no met iem. zaken gaan doen
essere in affari con q.no [fare affari con q.no] met iem. zaken doen
essere negli affari [far parte del mondo commerciale e finanziario] in zaken zijn
fare affari [fare operazioni economiche vantaggiose] goed boeren
(FIG.) fare affari d'oro [ottenere degli ottimi guadagni] uitstekende zaken doen
fare grandi affari goede zaken doen
fare un affare [fare un'operazione economica molto vantaggiosa] goede zaken doen//een goede deal sluiten
gestire gli affari een bedrijf runnen
giro d' affari zakenwereld//business
gli affari ingranano [gli affari cominciano ad andare bene, prendono una buona piega] de zaken beginnen te lopen
gli affari sono affari [gli affari seguono solo ed esclusivamente la logica economica] zaken zijn zaken
gli affari vanno a gonfie vele [fare operazioni economiche molto vantaggiose e redditizie] de zaken gaan voor de wind
gli affari vanno male de zaken gaan slecht
grosso affare een lucratieve zaak//een heel goede deal
intavolare un affare [avviare un affare] een zaak opzetten
l'affare sfuma [l'affare svanisce, non ha luogo] de zaak gaat in rook op
l'affare svanisce [l'affare non si fa più] de zaak gaat in rook op
(FIG.) l'affare va in fumo [l'affare non si conclude] de zaak gaat in rook op
(FIG.) l'affare va in porto [l'affare è fatto] de zaak komt tot een goed einde
lanciare un affare [dare avvio a un affare] een zaak starten
lasciarsi sfuggire un affare een kans laten schieten//een mooie gelegenheid voorbij laten gaan
magro affare geen indrukwekkende zaak
mandare a monte un affare [annullare un'operazione economica] een zaak in het honderd laten lopen
mediare un affare [fungere da mediatore tra le due parti di un affare] bij een zaak bemiddelen
mettersi in/negli affari [entrare nel mondo commerciale e finanziario] in zaken gaan
ottimo affare een heel goede zaak
perdere un bell'affare [perdere una buona occasione per fare affari] een goede kans om zaken te doen mislopen
pessimo affare een zeer slechte zaak
proporre un affare een zakelijk aanbod doen
ritirarsi dagli affari zich uit de zaken terugtrekken
seguire un affare [occuparsi di un affare dal momento dell'avvio a quello della conclusione] een zaak van a tot z volgen//zich met een zaak bezighouden
sistemare gli affari de zaken [in orde brengen]/regelen
trattare gli affari de zaken behandelen
uomo d' affari [persona che svolge attività commerciali e finanziarie] zakenman
volume d' affari omzet
3
{caso di rilievo pubblico} evento importante e complicato che interessa l'opinione pubblica, caso giudiziario
4
{oggetto}
Esempi
che cos'è quell'affare? wat is dat voor een ding?
5
POL.; AMM.
Fraseologie
affari di stato staatszaken
affari ecclesiastici kerkelijke aangelegenheden
affari esteri buitenlandse zaken
affari interni binnenlandse zaken